21421 |
stelen |
stelen:
sjtaele (Q111p Klimmen)
|
stelen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
29127 |
stelknop |
spanschroef:
španšrūf (Q111p Klimmen),
stelschroef:
štęlšrūf (Q111p Klimmen)
|
Houten schroef aan de voorzijde in het blad van de driepoot van het spinnewiel die dient om de spanning van de snaar te regelen. [N 34, B10]
II-7
|
31766 |
stelknoppen |
draaiknoppen:
driǝknȳp (Q111p Klimmen
[(enkelvoud: driǝknup)]
),
stelknoppen:
(enk)
štęlknup (Q111p Klimmen)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
30018 |
stelling |
bok:
bok (Q111p Klimmen),
drie-/drijpoot:
drīpuǝt (Q111p Klimmen),
stenenbok:
štęj(n)bok (Q111p Klimmen)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtölpe (Q111p Klimmen)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32215 |
stelpin van de spaakzwei |
veer:
vē̜r (Q111p Klimmen)
|
De verstelbare pin van de spaakzwei waarmee de hellende stand ten opzichte van de naaf wordt bepaald. Bij sommige wagenmakers, bijvoorbeeld in Echt (L 381) en Limbricht (L 434) was dit onderdeel van de spaakzwei van hout vervaardigd. In Echt (L 381) was het van een maatindeling voorzien. Ook de woordtypen speekveer, spekenveer en veer duiden eerder op een houten latje. [N G, 21b]
II-12
|
31217 |
stelring |
klemring:
klɛmreŋk (Q111p Klimmen)
|
Ring die verschuifbaar op een as is aangebracht en met behulp van een schroef op de gewenste plaats vastgezet kan worden. [N 33, 232]
II-11
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjtelt (Q111p Klimmen)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtumme (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31317 |
stempel, leest |
drift:
dref (Q111p Klimmen),
drijver:
drīvǝr (Q111p Klimmen)
|
Gehard stuk staal met vierkante, rechthoekige of ronde dwarsdoorsnede dat naar onder toe in een punt uitloopt. De leest wordt met behulp van een hamer door gaten in metaal gedreven om ze groter te maken of om ze een andere vorm te geven. Zie ook afb. 55. [N 33, 278]
II-11
|