18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
sjtīēf (Q111p Klimmen)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
⁄ne sjtiefkop (Q111p Klimmen)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stiefsel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
sjtiefsel (Q111p Klimmen),
stiefsel (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
27896 |
stijl, stempel |
ijzeren stijl:
īzǝrǝ [stijl] (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
stempel:
štɛmpǝl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zwartberg, Waterschei]),
stijl:
štīl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|
27901 |
stijlen schuin bevestigen |
(de stijlen) op sprong zetten:
op šprøŋk zętǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Wilhelmina])
|
Stijlen schuin bevestigen. Door het schuin plaatsen van de stijlen van een ondersteuning kan deze meer weerstand bieden aan de druk vanuit de zijwanden. Bovendien bereikt men hiermee dat de vervoerruimte beneden in de gang, dus de meest nuttige ruimte, groter wordt bij eenzelfde gangdoorsnede. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 294; N 95, 295; N 95, 300; monogr.]
II-5
|
28083 |
stijlentrekker |
stijlentrekker:
stīlǝtrękǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
sylvester:
sylvester (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Werktuig waarmee ondersteuningen uit het ontkoolde pand kunnen worden weggetrokken. De stijlentrekker bestaat uit een tandheugel waarlangs het zogenaamde huis kan worden bewogen door middel van een hefboom. Aan het huis is een trekketting bevestigd die aan de te verwijderen stijl wordt vastgemaakt. [N 95, 591a; N 95, 591b; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
30015 |
stijve mortel |
beredrek:
bē̜rǝdrɛk (Q111p Klimmen),
te droog:
tǝ dryǝx (Q111p Klimmen)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
sjtikke (Q111p Klimmen)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28196 |
stiklucht |
stikloft:
štekluf (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Een mengsel van stikstof en koolzuurgas. [N 95, 231; monogr.]
II-5
|