e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stille regen smiezel: sjmīēzel (Klimmen), zouwel: zawwel (Klimmen) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stilstaan hu(j): hȳi̯ (Klimmen), ju(j): jȳ (Klimmen) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken stinken: sjtinke (Klimmen) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)] III-1-1
stinkende gouwe wrattenkruid: Veldeke  vrattekroed (Klimmen) Stinkende gouwe (chelidonium majus 30 tot 90 cm grote, behaarde plant. De bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, met grof gekartelde blaadjes, de onderkant is blauwgroen; de bloemen groeien in schermen, met 4 gele kroonbladeren en 2 spo [N 92 (1982)] III-4-3
stobbe wortel: wortel (Klimmen) Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12
stoel stoel: štōl (Klimmen, ... ) stoel [SGV (1914)] III-2-1
stoelen op het priesterkoor bedestoel: baesjteul (Klimmen), koorstoelen: de koeërsjteul (Klimmen), koeërsjteul (Klimmen, ... ) De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)] III-3-3
stoep sprong: Van Dale: sprong, 11. stoep.  sjprunk (Klimmen) stoep [SGV (1914)] III-3-1
stoep, trottoir sprong: sjprunk (Klimmen) stoep [SGV (1914)] III-2-1
stof mul: möl (Klimmen), stof: sjtŏŏf (Klimmen), stub: sjtub (Klimmen), sjtöb (Klimmen) stof [DC 23 (1953)], [SGV (1914)] III-2-1