e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stropoppen dakpoppen: dākpupǝ (Klimmen), poppen: pupǝ (Klimmen), strooipoppen: štrȳǝpopǝ (Klimmen) Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ¬± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.] II-9
strosnij-ezel snijbak: šnijbak (Klimmen) Bak waarin het dekstro op maat wordt gesneden. Het stro wordt daarbij door middel van twee rechtopstaande paaltjes bijeen gehouden. De ezel biedt de mogelijkheid het stro tijdens het snijden met behulp van de knie aan te drukken. Zie ook het lemma 'Stro-snijezel' in wld I.4, pag. 151. [N F, 13b] II-9
strosnijbak hakselbak: hɛksǝlbak (Klimmen), hakselkist: hɛksǝlkes (Klimmen, ... ), snijblok: šnijblǫk (Klimmen), snijkist: šnijkes (Klimmen) Snijbak waarin het geschudde dekstro met behulp van een mes op lengte wordt gesneden. Zie ook het lemma 'Strosnijbak' in wld I.4, pag. 151. [N F, 13a] || Toestel waarmee en waarin het stro wordt fijngesneden tot haksel (zie het lemma ''haksel'', 6.4.1) of, als het grover gebeurt, tot strooisel dat in de potstal wordt uitgespreid. Soms wordt hiertoe een los mes (zie het lemma ''strosnijmes'', 6.4.4) gebruikt, maar doorgaans is het mes scharnierend aan één van de zijkanten van de bak gemonteerd; vergelijk afbeelding 18, a. De losse bak wordt wel lade genoemd in Q 4 (lǭi̯) en Q 96c (lāi̯); en batch (wa.; vgl. J. Haust, Dictionnaire liégeois, s.v.) in Q 209 (batš). Het komt voor dat de strosnijbak, die vaak naast de hakselkist in de schuur of de stal staat, zie aflevering I.6, lemma ''hakselkist'', met die kist één voorwerp vormt. Dit uit zich in de naam van de strosnijbak, waar men herhaaldelijk de term kist ziet verschijnen. Zie ook het lemma ''strosnijezel'' (6.4.3). Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 102; monogr.; add. uit N 18, 104] I-4, II-9
strosnijmes hakselmes: hɛksǝlmęts (Klimmen), snijmes: šnimęts (Klimmen), snippermes: šnepǝrmęts (Klimmen) Het losse mes dat gebruikt wordt om stro te snijden, hetzij op de snijkist, hetzij op de snijezel. Zie afbeelding 18, c, waarop twee typen messen zijn afgebeeld. Er is naar de naam van de afzonderlijke typen geïnformeerd, maar dit leverde geen onderscheid in benamingen op. Kennelijk worden beide typen door dezelfde naam aangeduid. Gestel is een soort kapmes. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 103a, 106a en 106b; L 26, 12; monogr.] I-4
strosnijmolen hakselmachine: hɛksǝlmǝšīn (Klimmen) Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c] I-4
strovijl strooivijl: štrȳǝvīl (Klimmen) In het algemeen een vijl met een vrij grof bekapt blad dat plat of halfrond kan zijn. Strovijlen ontlenen hun naam aan het feit dat ze in bundels van 2 tot 16 stuks of meer in stro verpakt verkocht werden. Zie ook afb. 98. De strovijl is ook wel bekend onder de naam Duitse vijl (vgl. Vuylsteke, pag. 166). [N 33, 101; N 33, 86] II-11
strowalm mijtstruu: mītstrȳǝ (Klimmen), schoof: šǫu̯f (Klimmen) Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b] I-4
strowis struuwis: štrø̄wø̜š (Klimmen) Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.] I-4
strozak paljas: paljas (Klimmen), strozak: sjtreuzak (Klimmen), sjtruuëzak (Klimmen) Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak) [N 79 (1979)] III-2-1
struik (alg.) struik: sjtroek (Klimmen), #NAME?  sjtrōēk (Klimmen), Veldeke  ’ne sjtroek (Klimmen), struikje: Veldeke dim.  e sjtrüksjke (Klimmen) De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)] || struik III-4-3