23638 |
ten offer gaan |
de offergang maken:
der offergank make (Q111p Klimmen),
offergank make (Q111p Klimmen),
om de altaar gaan:
om der elter gaon (Q111p Klimmen),
om gen elter gao (Q111p Klimmen),
ten offer gaan:
ten offer gao (Q111p Klimmen)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24055 |
ten volle bediend zijn |
met alles bediend geworden:
mit alles bedeend where (Q111p Klimmen),
met alles bediend zijn:
hae is mit alles bedeend (Q111p Klimmen),
ten volle bediend zijn:
hae is ten volle bedeend (Q111p Klimmen),
van alles voorzien zijn:
van alles vuerzieë (Q111p Klimmen)
|
Ten volle bediend zijn, d.w.z. gebiecht, de H. Communie en het H. Oliesel ontvangen hebben. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17632 |
tepel |
deem:
dēēme (Q111p Klimmen),
dēm (Q111p Klimmen),
dēǝm (Q111p Klimmen),
loes:
loetsje (Q111p Klimmen),
speen:
speen (Q111p Klimmen),
tepel:
tepel (Q111p Klimmen),
tiet:
tiet (Q111p Klimmen),
tiette (Q111p Klimmen)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]borsttepels [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-12, I-9, III-1-1
|
34452 |
tepel van een geit |
deem:
dē.m (Q111p Klimmen)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|
34320 |
tepel, tet |
deem:
dē.m (Q111p Klimmen),
dē̜m (Q111p Klimmen)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
naar de begrafenis gaan:
nao de begrafenis gaon (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
nao de begreffenis gao (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
nao de begreffenis gaon (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
naar een begrafenis gaan:
nao ⁄n begreffenis gao (Q111p Klimmen)
|
een begrafenis gaan bijwonen [begaan, te lijk gaan, ter bier gaan, gaan kezen, op de korte snee gaan] [N 87 (1981)] || ter begrafenis gaan [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24069 |
teraardebestelling |
begrafenis:
de begrafenis (Q111p Klimmen),
de begreffenis (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
De teraardebestelling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30594 |
terpentijn |
terpentijn:
tɛrpǝtīn (Q111p Klimmen),
terpentijnolig:
terǝpǝtīnǭlex (Q111p Klimmen)
|
Vluchtige vloeistof, bestaande uit een mengsel van sterk onverzadigde koolwaterstoffen. Als grondstof voor de bereiding ervan dienen de harsen die men uit verschillende pijnbomen wint. Terpentijn wordt gebruikt als verdunningsmiddel voor verf en voor de bereiding van matverven. Aan glansverf en vernis wordt terpentijn toegevoegd om de verf te verschralen en daardoor zakken te voorkomen. [N 67, 17a; L 8, 5; monogr.]
II-9
|
30595 |
terpentine |
benzine:
bɛnzin (Q111p Klimmen),
petrol:
pǝtrǫl (Q111p Klimmen),
terpentijn/terpentine:
tɛrǝpǝtinǝ (Q111p Klimmen)
|
Algemene benaming voor de verschillende vervangingsmiddelen van terpentijn zoals benzine, benzol en toluol. [N 67, 17b]
II-9
|
19448 |
terras |
platje:
platje (Q111p Klimmen),
zitje:
zitje (Q111p Klimmen)
|
Stuk grond voor een huis, hoger gelegen dan het omliggende terrein, als zitplaats ingericht (plentjes, berm, terras) [N 79 (1979)]
III-2-1
|