21379 |
tiend |
de halve schoor:
Opm. dit kan bijvoorbeeld de helft van de opbrengst zijn, zo genoemd!
de hawf sjaor (Q111p Klimmen),
schat:
Opm. (zie laatste pagina): zij, die aangeslagen waren in de belasting en "dr sjat"moesten betalen, hadden stemrecht. Er was een rijks- en een gemeentebelasting (aldus de zegsman).
d’r sjat (Q111p Klimmen)
|
tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33423 |
tiendschuur |
tiendschuur:
tiǝntšȳr (Q111p Klimmen)
|
Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.]
I-6
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tiendje (Q111p Klimmen),
tieëntje (Q111p Klimmen),
tiëntje van der roëzekrans (Q111p Klimmen)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23693 |
tijdelijke aflaat |
tijdelijke aflaat:
enne tiedelikke aaflaot (Q111p Klimmen),
tiedelikke aafloot (Q111p Klimmen)
|
Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28027 |
tijdopnameformulier |
schichtenzettel:
šixtǝntsętǝl (Q111p Klimmen [Domaniale])
|
Het formulier waarop men diensttijden en werkzaamheden invulde. De opgave "Hussmannformulier" (Q 113) verwijst ernaar dat ir. Hussmann met dit systeem op de mijn Oranje-Nassau I begon. Het woordtype "journaal" (Q 117a) werd gebruikt voor een voltallige maandlijst. [N 95, 921; monogr.]
II-5
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdpassering:
tiedpasseering (Q111p Klimmen)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (Q111p Klimmen)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
34647 |
tilbury |
tilbury:
telbǝri (Q111p Klimmen)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|
31740 |
timmeren |
schrijneren:
šrīnǝrǝ (Q111p Klimmen),
timmeren:
tømǝrǝ (Q111p Klimmen)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|
27253 |
timmerman |
schrijnenwerker:
šrīnǝwerkǝr (Q111p Klimmen),
timmerman:
tømǝrman (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
, ... [Emma]
Q111p Klimmen),
tømǝrmān (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Maurits])
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] || Vakman die op de mijn het timmervak verricht. [N 95, 148]
II-12, II-5
|