21956 |
trichomonose |
het geel:
’t gael (Q111p Klimmen)
|
Kent U hiervoor een oudere volkse benaming? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23672 |
triduüm |
tridum (<lat.):
triduüm (Q111p Klimmen),
triedemum (Q111p Klimmen),
triedieum (Q111p Klimmen)
|
Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30039 |
trilbeton |
trilbeton:
trel[beton] (Q111p Klimmen)
|
Betonsoort die wordt verkregen door de betonspecie met behulp van een triltafel of door middel van betontrilnaalden die in de specie gehouden worden, te verwerken. Op deze wijze ontstaat een zeer dichte betonspecie met een watercementfactor van 0,45. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 47b]
II-9
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
gemoerd:
gemuurd (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
onnut:
onnöt (Q111p Klimmen),
schlamm (du.):
sjlam (Q111p Klimmen),
troebel:
droebel (Q111p Klimmen),
trŏĕbel (Q111p Klimmen)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
33892 |
troebele ogen |
schaamogen:
šē̜mu̯gǝ (Q111p Klimmen)
|
[N 8, 94g]
I-9
|
22393 |
troef |
troef:
troef (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)]
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
trobbe (Q111p Klimmen),
troep (Q111p Klimmen)
|
een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] || troepen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
klocht:
klox (Q111p Klimmen)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|
34464 |
troep kippen |
kudde:
kø̜t (Q111p Klimmen)
|
Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.]
I-12
|
22394 |
troeven |
aftroeven:
aftroeve (Q111p Klimmen),
troeven:
troeve (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Aftroeven. || Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)] || Troeven.
III-3-2
|