19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
sjòttelsplak (Q111p Klimmen),
šu̯atəlsplak (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] || vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
25303 |
vaatje, maat van 250 liter |
vat:
1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.
vat (Q111p Klimmen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 250 liter [kwartje, meuken, okshoofd, vaatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25283 |
vadem, maat van uitgestrekte armen |
vadem:
vaam (Q111p Klimmen)
|
de maat die de afstand aangeeft tussen de rechter en de linkerhand bij zijdelings uitgestrekte armen (± 1,7m-1,9m) [rek, vadem, vaam] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28963 |
vademen |
(de/een) naald(e) invamen:
dǝ nǭlt envē̜mǝ (Q111p Klimmen),
(de/een) naald(e) vamen:
ǝn nǭlt vē̜mǝ (Q111p Klimmen),
inrijen:
eri-jǝ (Q111p Klimmen),
invamen:
evē̜mǝ (Q111p Klimmen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
pap:
pap (Q111p Klimmen),
vader:
vadder (Q111p Klimmen),
vader (Q111p Klimmen)
|
vader [SGV (1914)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
landloper:
⁄ne landluiper (Q111p Klimmen)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
t vagevuur (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
ut vagevuur (Q111p Klimmen),
vagevuur (Q111p Klimmen)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)] || vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
kling:
kleŋ (Q111p Klimmen),
lijf:
līf (Q111p Klimmen)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
19454 |
vak van een kast |
vak:
vak (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27567 |
vakbond |
bond:
bont (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Vereniging van werknemers. Men kende een katholieke en een socialistische vakbond. [N 95, 982; N 95, 982 add.]
II-5
|