30446 |
verankeren |
verankering:
vǝraŋkǝreŋ (Q111p Klimmen)
|
Muren en balklagen met behulp van ankers met elkaar verbinden ten einde het uitwijken van de muren te voorkomen. [N 54, 122a]
II-9
|
19020 |
verbaasd |
verwonderd:
verwónderd (Q111p Klimmen)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27646 |
verbandkamer |
(bij) de verbandsdoos:
bi dǝ vǝrbantsduǝs (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Willem-Sophia]),
verbandkamer:
verbandkamer (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ruimte bovengronds waar onder leiding van een bedrijfs- of mijnarts verwondingen behandeld kunnen worden. [N 95, 26; N 95, 951; N 95, 952; monogr.]
II-5
|
27647 |
verbandmeester |
verbandmeester:
vǝrbantmęjstǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
De verbandmeester verbond de wonden die de mijnwerkers hadden opgelopen. Hij deed dit werk onder leiding van de mijnarts. [N 95, 161; N 95, 951]
II-5
|
29894 |
verbeterde pan |
mulderpan:
mø̜ldǝrpan (Q111p Klimmen)
|
Algemene benaming voor een dakpan die voorzien is van zijsluitingen. Volgens de invuller uit Q 95 was de verbeterde dakpan geribbeld (g\røb\lt) van vorm. In L 360 was de pan voorzien van een sluiting (sløjte!), in Q 3 van een dobbelsluiting (dǫb\lslǫwte!). [N 32, 44b; monogr.]
II-8
|
18159 |
verbinden van een wonde |
verbinden:
verbinge (Q111p Klimmen)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34575 |
verbindingspennen |
gudpin (enkelv.):
gø̜tpen (Q111p Klimmen)
|
De houten of ijzeren pennen die de vergaringen met elkaar verbinden. [N 17, 66; N G, 45d]
I-13
|
30236 |
verblinding |
blindlaag:
bleŋlǭx (Q111p Klimmen)
|
De gemetselde laag stenen waarmee de latei aan het oog wordt onttrokken. Zie voor de woordtypen 'streklaag', 'strek', 'rollaag', 'rol' en 'koplaag' ook de toelichting bij de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Koppenlaag'. [N 32, 15d]
II-9
|
18940 |
verbruien |
mislukken:
mislökke (Q111p Klimmen),
verbruien:
verbrūje (Q111p Klimmen),
verknoeien:
verknoeëje (Q111p Klimmen)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || verbruien [SGV (1914)]
III-1-4
|
21388 |
verdacht |
verdacht:
verdach (Q111p Klimmen)
|
verdacht [SGV (1914)]
III-3-1
|