18820 |
verveling |
verveling:
vervaeling (Q111p Klimmen)
|
de toestand waarin men zich verveelt [verveling, vernooi, verlei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21167 |
vervoerbewijs |
kaartje:
kaertje (Q111p Klimmen),
treinkaartje:
’t treinkaertje (Q111p Klimmen)
|
het plaatsbewijs voor de bus, trein, tram [kaartje, coupon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28235 |
vervoergalerij |
afvoergalerij:
āfvø̄rgalǝri (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Galerij die de voet van de pijler met een dwarsgang of een blinde schacht verbindt. Uit de antwoorden en de opmerkingen van een aantal invullers uit Belgisch Limburg (L 422, Q 3, Q 12) blijkt dat de transportgalerij ook een grondgalerij kan zijn. Het monografisch materiaal uit de studies van Vanwonterghem en Defoin is, ook waar het samenstellingen betreft die eerder duiden op een grondgalerij ("voetbaan", "voetgalerij"), om die reden in dit lemma opgenomen. Zie ook het lemma Grondgalerij. [N 95, 377; monogr.; Vwo 255; Vwo 303; Vwo 305; Vwo 662; Vwo 789; Vwo 829; Vwo 838; Vwo 840]
II-5
|
28237 |
vervoerpand |
vorderpand:
vø̜rdǝrpant (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het pand van een pijler of een mijngang waarin het transportmiddel, bijvoorbeeld een schudgoot of een transportband, geplaatst is. Het woordtype "rutschengang" (Q 121) is de benaming voor het gedeelte van de galerij, waar zich de schudgoot bevindt. Ook de opgaven "bakkenpassage" en "passage de bacs" zijn specifiek van toepassing op een pand waarin een schudgoot is geplaatst. [N 95, 380; monogr.; Vwo 81; Vwo 584]
II-5
|
19270 |
verwaarlozen |
vernachlssigen (du.):
vernaolieësige (Q111p Klimmen)
|
geen zorg voor iets dragen [verbaalmonden, niet tellen, verwaarlozen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18815 |
verwachting |
verwachting:
de verwachting (Q111p Klimmen)
|
het wachten op iets, meestal op iets positiefs [lous, loos, verwachting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
sjtaoke (Q111p Klimmen)
|
stoken [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
30716 |
verweerd |
verdestrueerd:
vǝrtęstǝwērt (Q111p Klimmen),
vermassacreerd:
vǝrmasǝkrērt (Q111p Klimmen),
verruïneerd:
vǝrenǝwērt (Q111p Klimmen),
verschandeleerd:
vǝršaŋǝlērt (Q111p Klimmen),
verweerd:
vǝrwē̜rt (Q111p Klimmen)
|
Gezegd van schilderwerk dat door de invloed van het weer is aangetast. [N 67, 69a]
II-9
|
30024 |
verweerde kalk |
vergangen:
vǝrgaŋǝ (Q111p Klimmen),
verweerde kalk:
vǝrwē̜rdǝ kalǝk (Q111p Klimmen)
|
Ongebluste kalk die langdurig aan vochtige lucht werd blootgesteld en daardoor met water en koolzuur is verzadigd. Verweerde kalk blust zeer moeilijk. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Kalk blussen'. [N 30, 29b; monogr.]
II-9
|
24497 |
verwelken |
verflensen:
verflensen (Q111p Klimmen),
verslakken:
versjlakke (Q111p Klimmen),
#NAME?
versjlakke (Q111p Klimmen),
Veldeke
versjlakke (Q111p Klimmen),
versloeieren:
Veldeke
versjloeiere (Q111p Klimmen),
± WLD
versjloejjere (Q111p Klimmen)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)] || verwelken
III-4-3
|