24961 |
vijver |
poel:
pool (Q111p Klimmen),
⁄ne pool (Q111p Klimmen),
vijver:
vīēver (Q111p Klimmen),
wijer:
wie-jj-er (Q111p Klimmen),
wijǝr (Q111p Klimmen),
wijert:
⁄n wiejert (Q111p Klimmen)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (Q111p Klimmen)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
30794 |
villen |
villen:
velǝ (Q111p Klimmen)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
vin (Q111p Klimmen),
vinne (Q111p Klimmen),
Veldeke
’n vin (Q111p Klimmen),
WLD
vin (Q111p Klimmen),
zwemvliezen:
zwumvlieze (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || rugvin [N102 (1998)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vinge (Q111p Klimmen)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vingere (Q111p Klimmen),
vingər (Q111p Klimmen),
vîŋər (Q111p Klimmen)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
25308 |
vinger, maat kleiner dan een duim |
vinger:
vinger (Q111p Klimmen)
|
de maat die een lengte aangeeft, kleiner dan een duim (2 1/2 cm) [vinger] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.
vingerhood (Q111p Klimmen)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
griffels:
griffele (Q111p Klimmen),
gruffele (Q111p Klimmen),
tien geboden:
de 10 gebaode (Q111p Klimmen)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|