id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17751 | vlechten | vlechten: vlechte (Klimmen), vlöchte (Klimmen) | lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] III-1-1 |
32501 | vlechten van de bodem | bodemen: bø̜̄mǝ (Klimmen) | Het vlechten van de bodem, waarbij de tenen tussen de bodemstekken door worden gehaald. Zie ook afb. 271. [N 40, 47; monogr.] II-12 |
30184 | vlechttwijgen | geerden: gē̜rdǝ (Klimmen), witsen: witšǝ (Klimmen) | De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.] II-9 |
30185 | vlechtwerk | rijwerk: rijwęrǝk (Klimmen), riwęrǝk (Klimmen) | Het vlechtwerk van latten en twijgen dat in het open vak, gevormd door de horizontale en verticale balken, wordt aangebracht. [N 4A, 53d; N 31, 45c] II-9 |
24457 | vleermuis | blaarmuis: blaarmōēs (Klimmen) | vleermuis [DC 40 (1965)] III-4-2 |
20944 | vlees | vlees: vleisj (Klimmen) | vlees [DC 03 (1934)] III-2-3 |
23942 | vlees derven | ontzeggen: ontzegke (Klimmen), vleesloos eten: vleesjloos ete (Klimmen), zich onthouden: zich onthawte (Klimmen), zich vlees ontzeggen: zich vleisj óntzègke (Klimmen) | Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)] III-3-3 |
33784 | vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst | kussens: kø̜sǝs (Klimmen) | [N 8, 11; N 8, 31 en 32.2] I-9 |
30802 | vleeskant | vleeskant: vlęjškant (Klimmen) | De kant van de huid waar de haren van het dier niet gezeten hebben, de vleeskant. [N 60, 3b; N 60, 3c; N 36, 2b] II-10 |
34130 | vleeskoe | vleeskoe: vlɛi̯škǫu̯ (Klimmen) | Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11 |