e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlechten vlechten: vlechte (Klimmen), vlöchte (Klimmen) lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)] III-1-1
vlechten van de bodem bodemen: bø̜̄mǝ (Klimmen) Het vlechten van de bodem, waarbij de tenen tussen de bodemstekken door worden gehaald. Zie ook afb. 271. [N 40, 47; monogr.] II-12
vlechttwijgen geerden: gē̜rdǝ (Klimmen), witsen: witšǝ (Klimmen) De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.] II-9
vlechtwerk rijwerk: rijwęrǝk (Klimmen), riwęrǝk (Klimmen) Het vlechtwerk van latten en twijgen dat in het open vak, gevormd door de horizontale en verticale balken, wordt aangebracht. [N 4A, 53d; N 31, 45c] II-9
vleermuis blaarmuis: blaarmōēs (Klimmen) vleermuis [DC 40 (1965)] III-4-2
vlees vlees: vleisj (Klimmen) vlees [DC 03 (1934)] III-2-3
vlees derven ontzeggen: ontzegke (Klimmen), vleesloos eten: vleesjloos ete (Klimmen), zich onthouden: zich onthawte (Klimmen), zich vlees ontzeggen: zich vleisj óntzègke (Klimmen) Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)] III-3-3
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst kussens: kø̜sǝs (Klimmen) [N 8, 11; N 8, 31 en 32.2] I-9
vleeskant vleeskant: vlęjškant (Klimmen) De kant van de huid waar de haren van het dier niet gezeten hebben, de vleeskant. [N 60, 3b; N 60, 3c; N 36, 2b] II-10
vleeskoe vleeskoe: vlɛi̯škǫu̯ (Klimmen) Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11