22154 |
vleugel |
kam:
kamp (Q111p Klimmen),
vleugel:
d’r vluegel (Q111p Klimmen),
vluegel (Q111p Klimmen),
vlûûgele (Q111p Klimmen)
|
Een u-vormig houten voorwerpje met haken op beide armen waar in het midden de spil doorloopt die er vast in is bevestigd en waarop de klos los ronddraait. De snaar loopt tweemaal om het drijfwiel en doet door middel van de kleinere snaarschijf die vast aan de klos zit en door middel van de grotere snaarschijf, de ø̄trendelø̄, die vastgeklemd zit aan de spil respectievelijk klos en vleugel draaien, waarbij de klos sneller draait dan de vleugel, omdat de snaarschijf aan de klos kleiner is dan de snaarschijf die we trendel noemen (WBD II.4, pag. 929). Zie afb. 52. [N 34, B13] || Hoe heet de vleugel van een duif? [N 93 (1983)] || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
II-7, III-3-2, III-4-1
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
vleugelen:
vlȳǝgǝlǝ (Q111p Klimmen),
wieken:
wiqǝ (Q111p Klimmen)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
toeren:
brommend vliegen
toerre (Q111p Klimmen),
vliegen:
WLD
vlŭŭg om mich heen (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)] || vliegen ve vlieg
III-4-2
|
33986 |
vliegennet |
vliegendeken:
vlēi̯gǝdękǝ (Q111p Klimmen),
vliegennet:
vlēgǝnęt (Q111p Klimmen),
vlēi̯gǝnɛt (Q111p Klimmen)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
19452 |
vliegenraam, hor |
hor:
Note v.d. invuller: In mijn omgeving heb ik zo\'n ding niet gezien (vroeger); nu wordt het zo genoemd.
hor (Q111p Klimmen),
hortje:
häörke (Q111p Klimmen),
häörtje (Q111p Klimmen),
vliegengaas:
vliegegaas (Q111p Klimmen),
Note v.d. invuller: Dit is het metaaldraad.
vleegengaas (Q111p Klimmen),
vliegenhor:
vlégehor (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u een scherm van groene metaaldraad in open ramen om vliegen buiten te houden? (vliegenraam, hor) [N 104 (2000)] || Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22375 |
vlieger |
waaier:
weijer (Q111p Klimmen),
wĕjjer (Q111p Klimmen)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
21192 |
vliegtuig |
vliegmachine:
vleegmesjien (Q111p Klimmen),
vleegmesjīēn (Q111p Klimmen)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21193 |
vliegveld |
vliegveld:
vleegveld (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24499 |
vlier |
heulenteer:
huelentère (Q111p Klimmen),
Veldeke vlier (D. Holunder)
huelentaere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vlierstruik:
-
vlierstroek (Q111p Klimmen)
|
vlier [N 92 (1982)] || vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)] || vlierboom (sambucus nigra)
III-4-3
|
24505 |
vlierbes |
vlierbes:
-
vlierbes (Q111p Klimmen)
|
vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|