19380 |
vliering |
hanenzolder:
haanezölder (Q111p Klimmen),
overste zolder:
äövesjte zölder (Q111p Klimmen)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33598 |
vlies in een vrucht |
vel:
+ WLD
vel (Q111p Klimmen)
|
Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)]
I-7
|
24980 |
vlijns, geelbruine aarde |
aardmergel:
aerdmergel (Q111p Klimmen)
|
geelbruine aarde tussen bruine grond en leem in [vlijns, vlijst] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24392 |
vlinder |
pepel:
peiepel (Q111p Klimmen),
piâpel (Q111p Klimmen),
piəpəl (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
nondejuke:
nondejŭŭke (Q111p Klimmen),
strikje:
sjtriksjke (Q111p Klimmen),
sjtrikske (Q111p Klimmen),
vlindertje:
vlinderke (Q111p Klimmen)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
mensenvlo:
vrij naar het WLD
’n miensje vlôô (Q111p Klimmen),
vlo:
vloi (Q111p Klimmen),
vrij naar het WLD
’n vlôô (Q111p Klimmen)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlu:
vrij naar het WLD
de vlûû (Q111p Klimmen),
vlun:
vlue (Q111p Klimmen),
vlueu (Q111p Klimmen)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)] || vlooien [SGV (1914)] || vlooien vangen
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
vloed:
vlood (Q111p Klimmen)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21784 |
vloek |
varkensvloek:
(bastaardvlook).
⁄ne verkesvlook (Q111p Klimmen),
vloek:
`ne vlook (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
enne vlook (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
unne vloek (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
⁄ne vlook (Q111p Klimmen)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vloke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
vlooke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)], [SGV (1914)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|