25299 |
voer, maat van 12000 liter |
voer:
1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.
voer (Q111p Klimmen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 12.000 liter [voer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24267 |
voeren |
voederen:
vore (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33385 |
voergang in de paardestal |
voerij:
vrii̯ (Q111p Klimmen)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
33354 |
voergang in een dubbele stal |
loopgang:
lǫu̯p˲gaŋk (Q111p Klimmen)
|
In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b]
I-6
|
28819 |
voering, voeringstof |
voer:
vōr (Q111p Klimmen)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
28326 |
voerman |
voerlui:
vōrlyj (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
voerman:
vōrman (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
, ... [Wilhelmina]
Q111p Klimmen)
|
Arbeider die het paard ment dat de volgeladen kleikarren of kipkarren naar de voorraadplaats trekt. [N 98, 51; monogr.] || De man die bij het ondergronds kolentransport de paarden leidde. [N 95, 936; N 95, 937]
II-5, II-8
|
33054 |
voerman op de maaimachine |
schobbenmaker:
schobbenmaker (Q111p Klimmen)
|
De opgaven bestaan vaak uit omschrijvingen en er is weinig echte terminologie; vergelijk ook het lemma ''afleggen'' (4.4.3). [N J, 3a; monogr.]
I-4
|
34288 |
voerschep |
varkenspan:
vɛrkǝspan (Q111p Klimmen)
|
Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b]
I-11
|
21134 |
voertuig |
gerij:
gǝręi̯ (Q111p Klimmen),
gespan:
gǝšpan (Q111p Klimmen),
gevaar:
Van Dale: gevaar, 2. (gew.) rijtuig, wagen.
gevaer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
geveer:
gǝvē̜r (Q111p Klimmen)
|
Algemene benaming voor de vracht- en personenvoertuigen. [N 17, 15; N 17, 99; N G, 59; L 28, 24; monogr.] || de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)]
I-13, III-3-1
|
17777 |
voet |
voet:
veut (Q111p Klimmen),
voot (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
voet [SGV (1914)] || Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|