e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voet (alternatieve benamingen) poot: puet (Klimmen) Voet. Als hiervoor (ook) been of poot gebruikt wordt, dit vermelden, zoo mogelijk in een zin, b.v.: Hou je pooten bij je! voetje voor voetje. [DC 01 (1931)] III-1-1
voet van de pijler pijlervoet: [pijler]vōt (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Gewoonlijk het laagstliggende einde van de pijler; hier worden over het algemeen de in de pijler gewonnen kolen afgevoerd. Voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zie men het lemma Pijler. [N 95, 279] II-5
voet, maat van 0,28 m voet: voot (Klimmen), ⁄ne voot (Klimmen) de maat die een lengte aangeeft van 28 cm [voet] [N 91 (1982)] III-4-4
voetenbankje voetenbankje: t vootebenksjke (Klimmen), t votebenksjke (Klimmen), votebenkske (Klimmen) Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)] III-3-3
voetganger voetganger: vootgenger (Klimmen, ... ) een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)] III-3-1
voetgangershek haspel: haspǝl (Klimmen), stegel: štēgǝl (Klimmen) Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in √©√©n lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.] I-8
voetgebeden gebeden aan de voet van de altaar: de gebae aan der voot van der élter (Klimmen), voetgebed (ev.): voetgebet (Klimmen) De gebeden aan de voet van het altaar, de voetgebeden. [N 96B (1989)] III-3-3
voetjespasser beentjespasser: bęntjǝspɛsǝr (Klimmen) Passer met rechte benen waarvan de uiteinden naar buiten zijn omgebogen. De voetjespasser wordt gebruikt om de binnenmaten van een hol voorwerp op te meten. Zie ook afb. 84. [N 33, 252j; N 64, 80b; N 66, 1b] II-11
voetjicht pootje: puetje (Klimmen) Voetjicht: soort jicht die zich openbaart door een hevige pijn in de voet, vooral in het gewricht tussen middenvoetsbeentje en grote teen, podagra (voetje, pootje, kozijntje, voetjicht). [N 84 (1981)] III-1-2
voetkussen voetenkussen: vootekösse (Klimmen), votekösse (Klimmen) Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)] III-2-1