e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorijzer voorijzer: vȳǝrīzǝr (Klimmen) Hoefijzer voor de voorhoef van het paard. De vorm van het voorijzer is doorgaans ronder dan dat van het achterijzer. Zie ook afb. 223a. [N 33, 353; N 33, 354a; monogr.] II-11
voorklauw teen: tīǝn (Klimmen) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11
voorknie knie: knii̯ (Klimmen) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
voorloper voorloper: vȳǝrlø̜jpǝr (Klimmen) Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.] II-12
voormaler leemmolen: lęjmmyǝlǝ (Klimmen), mengkuip: meŋku.p (Klimmen), mengmolen: meŋmyǝlǝ (Klimmen) Maal- en mengkuip, waarin zich een as met armen bevindt die de klei snijdt en vervolgens in de richting van een opening drijft. Deze opening wordt doorgaans afgesloten door een schuif. De voormaler werd aanvankelijk zelfstandig gebruikt, later in combinatie met een steenpers. De drijfkracht werd vroeger geleverd door een paard of een stoommachine, later door een dieselmotor of elektriciteit. Volgens de invuller uit L 163a werd de klei met behulp van de leemmolen gemoediger (g\mujeg\r) en de kluiten (klyt\) werden kortgewreven (kǫrt˲g\vrēv\). [N 98, 88; N 98, 89; monogr.] II-8
voorman, ploegbaas posthouwer: pǫshø̜jǝr (Klimmen [Emma]), voorman: vȳrman (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vø̄rman (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Ploegbaas of voorman op een werkpunt. Zie ook het lemma Schudgootbaas. [N 95, 163; monogr.; Vwo 23; Vwo 234] II-5
voornemen plan: ⁄ne plaan (Klimmen), voornemen: e vuernumme (Klimmen) wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)] III-1-4
voornemen om niet meer te zondigen voornemen om geen zonde meer te doen: t veurnumme óm gein zung mieë te doeë (Klimmen), voornemen om niet meer te zondigen: t vuërnumme make om neet mië te zondige (Klimmen), veurnumme om neet me te zondige (Klimmen) Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)] III-3-3
voornemens zijn van zins zijn: va zins zieë (Klimmen) van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
vooroverduikelen stuiteren: sjtuitere (Klimmen), tirvelen: toervele (Klimmen) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] III-1-2