e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorspannen voorspannen: vyǝršpanǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Het verlengen van de ondersteuning aan het front van een mijngang met behulp van voorspanhaken, voorspanbalken en voorspankappen. [N 95, 367; monogr.] II-5
voorstal, voedergang koestalvoerij: kǫu̯štalvrii̯ (Klimmen), koevoerij: kǫu̯vri (Klimmen), voergang: vōrgaŋk (Klimmen), voorstal: vyǝr[stal] (Klimmen) Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.] I-6
voorstaldeur staldeur: [staldeur] (Klimmen) De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c] I-6
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen (het) voorste: vȳǝštǝ (Klimmen), voorhand: vȳǝrhant (Klimmen), voorpaard: vø̄rpē̜rt (Klimmen) Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b] I-9
voorstrengen voorklinken: vȳǝrkleǝkǝ (Klimmen), voorzeel: vyǝrzęi̯l (Klimmen), voorzeelder: vȳǝrzęi̯ldǝr (Klimmen), voorzeler: vȳǝrzęi̯.ldǝr (Klimmen) Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62] I-10, I-13
voorteken voorteken: vueurteike (Klimmen) voorteeken [SGV (1914)] III-3-3
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen voor (haar/de) tijd kalven: (de koe heeft) vyǝr dǝr tīt gǝkau̯f (Klimmen) [N 3A, 41b] I-11
vooruit allez-ju: alɛ jø̜ (Klimmen), voort: vurt (Klimmen) Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.] I-10
vooruitbetaling op het loon voorbetaling: vyǝrbǝtāleŋ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) [N 95, 974; N 95, 973] II-5
vooruitkomen, vorderen avanceren: avvensere (Klimmen), avvensére (Klimmen), vooruitkomen: vuëroetkomme (Klimmen) vooruitkomen [avanceren, vorderen, plakken, plakmaken, verkuvereren] [N 91 (1982)] III-4-4