e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwenondergoed vrouwluiondergoed: vrouwlujongergood (Klimmen), vrouwluujongergood (Klimmen) Ondergoed voor vrouwen. [DC 62 (1987)] III-1-3
vrouwenonderhemd? onderhemd: ongerhumme (Klimmen), vrouwluihemd: vrouluujhumme (Klimmen), vrouwlŭŭj-humme (Klimmen), vrouwluishemd: vrouwlüjts-humme (Klimmen) onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)] III-1-3
vrouwziek geil: geil (Klimmen), heet: heit (Klimmen), hengstig: hingstig (Klimmen), hete bliksem: heite bliksem (Klimmen), immer achter de vrouwlui aan zitten: zit ummer achter de vrouwluu aan (Klimmen), loops: luipsj (Klimmen), loopse kerel: luipsje kael (Klimmen), scherp: sjèrp (Klimmen), vrouwluigek: vrouwluugek (Klimmen) vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)] III-2-2
vrucht zetten aanzetten: #NAME?  aanzètte (Klimmen), Veldeke  aazètte (Klimmen) Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)] III-4-3
vruchtbare grond dankbare grond: daŋkbārǝ gront (Klimmen), goede grond: gowǝ gront (Klimmen), lochte grond: loxtǝ gront (Klimmen), schone akker: šō.nǝ akǝr (Klimmen), wasbare grond: wasbare grond (Klimmen), wassige grond: wɛsegǝ gront (Klimmen) Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt be√Ønvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30] I-8
vruchtgebruik leeftocht: Opm. toegift.  de lééftoch (Klimmen), tocht: tocht (Klimmen), Opm. toegift.  der toch (Klimmen) het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)] || vruchtgebruik [N 21 (1963)] III-3-1
vruchtvlies helm: helm (Klimmen) Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)] III-2-2
vuil in sloten rommel: rommel (Klimmen), rotzooi: rotzooi (Klimmen) vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)] III-4-4
vuil waterx broei: bröj (Klimmen), nut water: nöt water (Klimmen) vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)] III-4-4
vuist vuist: en vōēs (Klimmen), n voes (Klimmen) vuist [N 10 (1961)] III-1-1