18576 |
vrouwenondergoed |
vrouwluiondergoed:
vrouwlujongergood (Q111p Klimmen),
vrouwluujongergood (Q111p Klimmen)
|
Ondergoed voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
onderhemd:
ongerhumme (Q111p Klimmen),
vrouwluihemd:
vrouluujhumme (Q111p Klimmen),
vrouwlŭŭj-humme (Q111p Klimmen),
vrouwluishemd:
vrouwlüjts-humme (Q111p Klimmen)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
20467 |
vrouwziek |
geil:
geil (Q111p Klimmen),
heet:
heit (Q111p Klimmen),
hengstig:
hingstig (Q111p Klimmen),
hete bliksem:
heite bliksem (Q111p Klimmen),
immer achter de vrouwlui aan zitten:
zit ummer achter de vrouwluu aan (Q111p Klimmen),
loops:
luipsj (Q111p Klimmen),
loopse kerel:
luipsje kael (Q111p Klimmen),
scherp:
sjèrp (Q111p Klimmen),
vrouwluigek:
vrouwluugek (Q111p Klimmen)
|
vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24515 |
vrucht zetten |
aanzetten:
#NAME?
aanzètte (Q111p Klimmen),
Veldeke
aazètte (Q111p Klimmen)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
dankbare grond:
daŋkbārǝ gront (Q111p Klimmen),
goede grond:
gowǝ gront (Q111p Klimmen),
lochte grond:
loxtǝ gront (Q111p Klimmen),
schone akker:
šō.nǝ akǝr (Q111p Klimmen),
wasbare grond:
wasbare grond (Q111p Klimmen),
wassige grond:
wɛsegǝ gront (Q111p Klimmen)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
leeftocht:
Opm. toegift.
de lééftoch (Q111p Klimmen),
tocht:
tocht (Q111p Klimmen),
Opm. toegift.
der toch (Q111p Klimmen)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)] || vruchtgebruik [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (Q111p Klimmen)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24965 |
vuil in sloten |
rommel:
rommel (Q111p Klimmen),
rotzooi:
rotzooi (Q111p Klimmen)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
broei:
bröj (Q111p Klimmen),
nut water:
nöt water (Q111p Klimmen)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17658 |
vuist |
vuist:
en vōēs (Q111p Klimmen),
n voes (Q111p Klimmen)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|