24884 |
witte waterkers |
pasnakelskruid:
pasnakelskruid (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || witte waterkers [DC 51 (1976)]
I-5, III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wèk (Q111p Klimmen)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
30709 |
witten |
kalken:
kalǝkǝ (Q111p Klimmen),
witten:
wetǝ (Q111p Klimmen)
|
Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.]
II-9
|
18867 |
woede |
gift:
gief (Q111p Klimmen)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woeker:
woeker (Q111p Klimmen)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
woelen:
weule (Q111p Klimmen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
goonstig (Q111p Klimmen)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
batteren:
battere (Q111p Klimmen),
bijzen:
bīēze (Q111p Klimmen),
broezen:
brōēze (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
slodderen:
sjloddere (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
crossen (<eng.):
krosse (Q111p Klimmen),
varen wie een wilde:
Opm. v.d. invuller: fiets en brommer = voertuig.
vare wiej enne wille (Q111p Klimmen)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30198 |
wolfseinde |
zijkant:
zikant (Q111p Klimmen
[(meervoud: zikɛnt)]
)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|