e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
worm- en horzelgat angelsbeet: aŋǝlsbiǝt (Klimmen) Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7] II-10
wormbulten angelsbouten: (enk)  aŋǝlsbǫu̯t (Klimmen) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
wormstekig de worm in: de worm in (Klimmen), worm in: #NAME?  wòrrem in (Klimmen), + WLD  wòrrem in (Klimmen), wormsteek: wormsjtieèk (Klimmen), ± WLD  wörremsjtîêk (Klimmen, ... ), wormstekig: Veldeke  wórmsjtaekig (Klimmen, ... ) Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)] || wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)] I-7, III-2-3
worst worst: wūəš (Klimmen) worst III-2-3
worstelen worstelen: worsjtele (Klimmen, ... ) De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)] III-3-2
wortel wortel: wǫrtǝl (Klimmen) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
wortel (alg.) wortel: wortel (Klimmen), #NAME?  wórtel (Klimmen), Veldeke  de wortele (Klimmen) Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)] III-4-3
wortelhals kraag: #NAME?  kraag (Klimmen) De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)] III-4-3
wortelklomp van een struik wortelen (mv): wǫrtǝlǝ (Klimmen) [N 27, 9c] I-8
wortels rooien uitrijten: ūtrītǝ (Klimmen) Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c] I-8