33563 |
worteltje |
hollandse moortjes:
hollesje muurkes (Q111p Klimmen),
moortjes:
muurkes (Q111p Klimmen)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
20917 |
wrang |
sleeuw:
sjliēē (Q111p Klimmen)
|
wrang [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
18117 |
wrat |
wrattel:
vrattel (Q111p Klimmen)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
wregel:
vreigel (Q111p Klimmen),
vrijgəl (Q111p Klimmen)
|
wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
30621 |
wrijfsteen |
stamper:
štampǝr (Q111p Klimmen),
wrijfsteen:
vrīfštęjn (Q111p Klimmen)
|
Matglazen of marmeren plaat waarop met behulp van een glazen of stenen loper kleine hoeveelheden verf worden aangemaakt. De verf wordt daartoe in kleine hoeveelheden, tot een dikke, rulle pasta aangemengd, op de steen gebracht en zo lang gewreven tot een volkomen homogene massa verkregen is. [N 67, 26d]
II-9
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieve (Q111p Klimmen)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringe (Q111p Klimmen)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31300 |
wringhaak |
wringijzer:
vreŋīzǝr (Q111p Klimmen)
|
IJzeren haak om ijzer om te buigen. Het werktuig wordt gebruikt om een bij het smeden bij vergissing scheef omgebogen deel weer recht te buigen (Kuyper, pag. 167). Zie ook afb. 47. [N 33, 282]
II-11
|
31368 |
wringijzer |
wringijzer:
vreŋīzǝr (Q111p Klimmen)
|
Een in het midden wat breder uitlopende staaf met één tot drie gaten waarin de vierkante kop van de tap past. Er bestaan ook wringijzers met een verstelbaar gat waarin diverse types tappen passen. Het wringijzer dient om de tap bij het tappen van schroefdraad rond te draaien. Zie ook afb. 96 en de toelichting bij het lemma "tap". [N 33, 304; N 64, 65d]
II-11
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vreutele (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vrø̄tǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
I-12, III-1-2
|