id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18643 | zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen | wollen muts: wölle mutsj (Klimmen) | meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)] III-1-3 |
18621 | zwarte muts? | kapothoedje (<fr.): kepothöödje (Klimmen) | muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3 |
24288 | zwarte roodstaart | schouwenveger: sjouwevaeger (Klimmen), schouwenvegertje: sjouwevaegerke (Klimmen), wijntapje: wientèpke (Klimmen), wijntappertje: wientèpperke (Klimmen), wīēntèpke (Klimmen), wīēntèpperke (Klimmen) | zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1 |
22397 | zwartepieten (kaartspel) | zwartepieten: zjwartepiete (Klimmen) | Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2 |
31173 | zwartmiddel | blits: blits (Klimmen) | Het middel dat men gebruikt om het leer een zwarte glans te geven. Het betreft hier benamingen voor middelen die niet alle inhoudelijk precies gelijk zijn. Sommige werden vroeger gebruikt, andere zijn modern. [N 36, 46] II-10 |
19541 | zwavelstok | solferstekje: sòlfersjtéksjke (Klimmen), zwegel: zjwaegel (Klimmen) | zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1 |
24930 | zwavelx | zwavel: sjwavel (Klimmen) | zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4 |
33995 | zweep | smik: šmek (Klimmen) | Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10 |
34214 | zweep van de koeherder | smik: šmek (Klimmen) | Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11 |
18105 | zweer | zweer: zjwaer (Klimmen) | Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2 |