18056 |
zweet |
zweet:
der zjweit (Q111p Klimmen),
t zjweit (Q111p Klimmen)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24452 |
zwemblaas |
luchtblaas:
Veldeke
de lóchblaos (Q111p Klimmen),
WLD
lochblaos (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zjwumme (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
zjwəmə (Q111p Klimmen)
|
zwemmen [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)]
III-3-2
|
30102 |
zwemstenen |
zwemstenen:
žwømštęjn (Q111p Klimmen)
|
Zwemstenen of drijfstenen zijn benamingen voor een zeer lichte kunststeen, vervaardigd uit puimsteengruis (bimszand) en hydraulische kalk. Het gruis wordt daartoe met ongeveer 1/9 van zijn gewicht aan waterkalk dooreengemengd. Dit mengsel wordt in ijzeren vormen geschept, beklopt en, van de vormen ontdaan, op rekken te drogen gezet. Na enige dagen worden de stenen op hopen gezet en na enige maanden zijn zij gereed voor gebruik. Zwemstenen worden hoofdzakelijk voor binnenwerk gebruikt en isoleren dankzij hun grote poreusheid goed warmte en geluid. 'Ytong' en 'Poriso' zijn merknamen. [N 30, 54e]
II-9
|
26367 |
zwengel |
zwengel:
žwøŋǝl (Q111p Klimmen)
|
Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281]
II-11
|
26688 |
zwengel van de handmolen |
stang:
štaŋ (Q111p Klimmen),
zwingel:
žwøŋǝl (Q111p Klimmen)
|
De zwengel in de vorm van een booromslag, eventueel voorzien van een houten handvat, waarmee men de bovenste molensteen van de van een maalstoel voorziene handmolen kan laten draaien; ook de zwengel van de eenvoudige handmolen. [N D, 15]
II-3
|
26689 |
zwengelhandvat |
handhaaf:
hantǝf (Q111p Klimmen),
kruk:
krø̜k (Q111p Klimmen)
|
Een handvat in de vorm van een horizontaal liggend balkje met handgreep waardoorheen de zwengel van de handmolen (in de vorm van een booromslag) loopt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛzwengel van de handmolenɛ.' [N D, 16]
II-3
|
29638 |
zwenghout |
warselen:
wē̜žǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of de trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat aan de achterzijde aan de trein kipwagens is gekoppeld. Zie voor een afbeelding van het zwenghout wld I.2, pag. 177. [N 98, 53; monogr.]
II-8
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
ploeghaam:
plōxhām (Q111p Klimmen
[(incl de strengen)]
),
warsel:
wē̜ršǝl (Q111p Klimmen)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
18045 |
zweren, etteren |
zweren:
zjwêre (Q111p Klimmen),
zwjêre (Q111p Klimmen)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|