e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

Gevonden: 7824
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstplaat borstplaat: bǫršplāt (Klimmen) Een licht gebogen metalen plaat waar men tijdens het werken met de boogdrilboor met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. Dit onderdeel van de boogdrilboor kan ook als knop of handvat zijn uitgevoerd. Zie ook afb. 126. [N 33, 125] II-11
borstriem borsthaam: bǫršhām (Klimmen), borstriem: bǫršrēm (Klimmen) Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52] I-10
borstrok lijfje: liefke (Klimmen), stoep: sjtŏĕb (Klimmen), sjtüp (Klimmen), nog gedragen bij koud weer  sjtoeb (Klimmen) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] || Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)] III-1-3
borstrok (voor mannen) borstrok: borsjrok (Klimmen), lijfje: liefke (Klimmen), stoep: sjtoeb (Klimmen), sjtŏĕb (Klimmen), sjtüp (Klimmen), stoepje: sjtupke (Klimmen) borstrok voor mannen [N 25 (1964)] || Mannenborstrok. [DC 62 (1987)] III-1-3
borstrok (voor vrouwen) lijfje: liefke (Klimmen, ... ), onderstoepje: onger-sjtuubke (Klimmen), piszieltje: WNT: pissen, afl. pisziel, zieltje of wollen rok, die als onderkleed over het hemd gedragen wordt, thans vooral door kinderen. In Limburg gewoonlijk piszielke.  piszieëlke (Klimmen), stoep: sjtŏĕb (Klimmen), stoepje: gemaakt van wol  sjtuubke (Klimmen) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] || Vrouwenborstrok. [DC 62 (1987)] III-1-3
borstspeld broche (fr.): brosj (Klimmen), kramspang: Door de week.  kremsjpang (Klimmen), plaggenspang: plakke-sjpang (Klimmen), sierspang: s Zondags.  seer-sjpang (Klimmen), spang: sjpang (Klimmen) speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] III-1-3
borststuk van een schort boezem: boeëzem (Klimmen), boozem (Klimmen) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3
borsttuig borsthaam: bǫršhām (Klimmen), veldhaam: vɛlthām (Klimmen) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstvliesontsteking fleuris: fleuris (Klimmen) Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)] III-1-2
borstwering borstwering: bǫršwē̜reŋ (Klimmen), grijpplank: grīpplaŋk (Klimmen) Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.] II-9