31419 |
borstplaat |
borstplaat:
bǫršplāt (Q111p Klimmen)
|
Een licht gebogen metalen plaat waar men tijdens het werken met de boogdrilboor met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. Dit onderdeel van de boogdrilboor kan ook als knop of handvat zijn uitgevoerd. Zie ook afb. 126. [N 33, 125]
II-11
|
33969 |
borstriem |
borsthaam:
bǫršhām (Q111p Klimmen),
borstriem:
bǫršrēm (Q111p Klimmen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
lijfje:
liefke (Q111p Klimmen),
stoep:
sjtŏĕb (Q111p Klimmen),
sjtüp (Q111p Klimmen),
nog gedragen bij koud weer
sjtoeb (Q111p Klimmen)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] || Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
borsjrok (Q111p Klimmen),
lijfje:
liefke (Q111p Klimmen),
stoep:
sjtoeb (Q111p Klimmen),
sjtŏĕb (Q111p Klimmen),
sjtüp (Q111p Klimmen),
stoepje:
sjtupke (Q111p Klimmen)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)] || Mannenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
lijfje:
liefke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
onderstoepje:
onger-sjtuubke (Q111p Klimmen),
piszieltje:
WNT: pissen, afl. pisziel, zieltje of wollen rok, die als onderkleed over het hemd gedragen wordt, thans vooral door kinderen. In Limburg gewoonlijk piszielke.
piszieëlke (Q111p Klimmen),
stoep:
sjtŏĕb (Q111p Klimmen),
stoepje:
gemaakt van wol
sjtuubke (Q111p Klimmen)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] || Vrouwenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
broche (fr.):
brosj (Q111p Klimmen),
kramspang:
Door de week.
kremsjpang (Q111p Klimmen),
plaggenspang:
plakke-sjpang (Q111p Klimmen),
sierspang:
s Zondags.
seer-sjpang (Q111p Klimmen),
spang:
sjpang (Q111p Klimmen)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
boeëzem (Q111p Klimmen),
boozem (Q111p Klimmen)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borsthaam:
bǫršhām (Q111p Klimmen),
veldhaam:
vɛlthām (Q111p Klimmen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (Q111p Klimmen)
|
Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29975 |
borstwering |
borstwering:
bǫršwē̜reŋ (Q111p Klimmen),
grijpplank:
grīpplaŋk (Q111p Klimmen)
|
Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.]
II-9
|