30779 |
broeiglas |
kasglas:
kas˲glās (Q111p Klimmen)
|
Groen gekleurd glas dat vroeger door tuinders voor broeibakken en kassen werd gebruikt. [N 67, 89h]
II-9
|
18744 |
broek |
broek:
broak (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Domaniale]),
brōk (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.]
II-5
|
18540 |
broek met split |
broek met een gulp:
brook mit ⁄n gőlp (Q111p Klimmen),
broek met een roetsj:
brook mit ⁄n rőtsj (Q111p Klimmen)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24134 |
broek, veren aan de poten |
broek:
brōōk (Q111p Klimmen)
|
veren aan de poten van een vogel (scherkes) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
brook (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
dich löps auch altied mit de brook op de sjoon (Q111p Klimmen),
hèè heel z⁄n brook op mit enne lèère reem (Q111p Klimmen),
mv. breuk
brook (Q111p Klimmen)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
achterhaamklinken:
axtǝrhāmkleŋkǝ (Q111p Klimmen),
achterklinken:
axtǝrkleŋkǝ (Q111p Klimmen)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (Q111p Klimmen)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
brookspiepe (Q111p Klimmen),
brookspīēpe (Q111p Klimmen),
pijp:
pīēpe (Q111p Klimmen)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broekenband:
aan de broek
brokeband (Q111p Klimmen),
broekenriem:
brookereem (Q111p Klimmen),
los
broke-reem (Q111p Klimmen),
buikriem:
bōēkreem (Q111p Klimmen),
riem:
hèè heel z⁄n brook op mit enne lèère reem (Q111p Klimmen),
reem (Q111p Klimmen)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
achtertas:
achtertesj (Q111p Klimmen),
vottentas:
votte-tésj (Q111p Klimmen),
vottetesj (Q111p Klimmen)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|