23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
calvarie (<lat.):
klevarie (Q111p Klimmen),
calvariegroep:
klevariegroep (Q111p Klimmen)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21144 |
calèche |
calche (fr.):
ps. boven de "a"staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken (omgespeld volgens Frings is het inderdaad een a).
kalèsj (Q111p Klimmen)
|
een licht, vierwielig rijtuig [caleche, kales] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29599 |
campagne, seizoen |
brikkenseizoen:
brekǝsǝzun (Q111p Klimmen),
seizoen:
sǝzun (Q111p Klimmen)
|
Die tijd van het jaar waarin de weersgesteldheid zodanig was, dat de mogelijkheid bestond in de buitenlucht vormelingen te drogen. Volgens een invuller uit Q 95 was de term campagne uit de tijd van de veldovens; later bij ring- en vlamovens werd hij minder gebruikt. [N 98, 7; monogr.]
II-8
|
24604 |
canadapopulier |
canadas:
cannadas (Q111p Klimmen),
#NAME?
kannedas (Q111p Klimmen)
|
De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)] || Hoe noemt U: canada [N 50 (1972)]
III-4-3
|
23581 |
canon |
canon (lat.):
canon (Q111p Klimmen),
der kanon (Q111p Klimmen),
kanon (Q111p Klimmen)
|
Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23643 |
canonborden |
canonborden:
de kanonborde (Q111p Klimmen),
kanonborde (Q111p Klimmen)
|
De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18654 |
cape |
omhanger:
omhénger (Q111p Klimmen)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
kappesja͂o (Q111p Klimmen),
muts:
mutsj (Q111p Klimmen)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19568 |
carbidlamp |
carbidlucht:
carbidlamp
carbidluch (Q111p Klimmen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18067 |
cariës |
wolf:
wouf (Q111p Klimmen)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|