e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine stenen facadestenen: fasātstī̄n (Koersel) Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.] II-8
kleingeld kleingeld: ixemgikl"geͅlt (Koersel) ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
klemmateriaal spij/spie: spę̄i (Koersel) Met allerlei materialen werden kouter, voorschaar en voorsteun van de ploeg op de ploegbalk vastgezet. Hierdoor bleven deze onderdelen verwisselbaar of verstelbaar. Welk materiaal men gebruikte, blijkt uit de opgaven. [N 11, 31.III.b; N 11A, 140b] I-1
kletsen babbelen: Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.  ba͂bələ (Koersel), klanderen: klaonərə (Koersel), parlesanten (<sp.): `ronddrentelen zonder iets te doen als men weg moet`  parlesanten (Koersel), zagen: hè zaagt (Koersel), zeveren: he zieëvert (Koersel) babbelen [ZND A1 (1940sq)] || Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] flauwe praat vertellen: hij vertelt flauwe praat (Koersel), liegen: he liegt (Koersel), niet weten wat men zegt: he wit nie wat em zit (Koersel) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)], [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klitsoor: kledzūr (Koersel) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf kletswijf: kletswijf (Koersel) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kliekje opgewarmd: Syst. Frings  oͅp˃gəwɛrmt (Koersel) Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)] III-2-3
klokhuis hart: härt (Koersel), pit: pit (Koersel) klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)] III-2-3
klooster klooster: klŭstər (Koersel) Een klooster. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3