e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, gezegd van een noot loos: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  loes neuteke (Koersel) loze noot [ZND 30 (1939)] III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: leeg (Koersel) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  leegloeper (Koersel) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leervlucht leervlucht: lienvluchten (Koersel) Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)] III-3-2
leest leest: list (Koersel) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lieuəf (Koersel), ne lief (Koersel) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek gapertje: -  geiperkes (Koersel), leeuwenbek: -  leeuwebek (Koersel), schaapsmuiltje: -  schopsmulkəs (Koersel) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
leggen leggen: leijə (Koersel) leggen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
lei lei: lei (Koersel) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lɛ̄ǝn (Koersel) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11