20953 |
leeg, gezegd van een noot |
loos:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
loes neuteke (K359p Koersel)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (K359p Koersel)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leegloeper (K359p Koersel)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22017 |
leervlucht |
leervlucht:
lienvluchten (K359p Koersel)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30861 |
leest |
leest:
list (K359p Koersel)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lieuəf (K359p Koersel),
ne lief (K359p Koersel)
|
Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
gapertje:
-
geiperkes (K359p Koersel),
leeuwenbek:
-
leeuwebek (K359p Koersel),
schaapsmuiltje:
-
schopsmulkəs (K359p Koersel)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
17815 |
leggen |
leggen:
leijə (K359p Koersel)
|
leggen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21553 |
lei |
lei:
lei (K359p Koersel)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛ̄ǝn (K359p Koersel)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|