e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannelijke kat, kater kater: kaoter (Koersel), kōͅtər (Koersel), koͅtər (Koersel) kater [Goossens 1b (1960)], [ZND A1 (1940sq)] || mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1
maria-hemelvaart halfoogst: Half oegst (Koersel), onze-lieve-vrouw-halfoogst: OLV half ugst (Koersel), onze-lieve-vrouw-hemelvaart: onze lei:ve vroow hoe:məlvaort (Koersel) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-3
markt markt: dwars euver de mert (Koersel), dwijrs euver de mèrt (Koersel), mɛrt (Koersel), ən mert (Koersel) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || een markt [ZND A1 (1940sq)] || markt [RND] III-3-1
marmer marmer: ps. deels omgespeld volgens Frings.  myrmərə} beeld (Koersel) marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: ps. deels omgespeld volgens Frings.  myrmərə} beeld (Koersel) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
martelen martelen: meͅrtələ (Koersel) martelen [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
masker mombakkes: mombakkes (Koersel, ... ), mondbakkes: monbakkes (Koersel) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] III-3-2
mathaak pikhaak: pekhōǝk (Koersel) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matsen bijeenspelen: bijeenspelen (Koersel, ... ) In het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen]. [N 88 (1982)] III-3-2
mayonaise mayonaise: màjjənéés (Koersel) mayonaise [RND] III-2-3