34364 |
mestvarken |
vetvarken:
vętfɛ.rǝkǝ (K359p Koersel)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
25625 |
met afgebarsten korst, gezegd van brood |
blaren:
(de korst) blǭrt (K359p Koersel),
opengevlogen:
ōpǝgǝvlōgǝ (K359p Koersel)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
21984 |
met de duiven naar de inkorfplaats gaan |
naar het lokaal gaan:
ne het lokaal gun (K359p Koersel)
|
Hoe zegt men: met de duiven naar de inkorfplaats gaan om aan wedstrijden deel te nemen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17868 |
met de linkerhand |
met de linkse hand:
mit de linksche hand (K359p Koersel)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) kort staan:
kǫrt stø̜n (K359p Koersel)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) wijd staan:
wɛ̄t stø̜n (K359p Koersel)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
planten:
[planten] (K359p Koersel)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (K359p Koersel)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smakken:
smakǝ (K359p Koersel)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
25534 |
met een bepaalde kleur |
lichter:
lextǝr (K359p Koersel)
|
Als de bloem vaal is of geen bruine kleur krijgt, wordt ze "bleek" genoemd. De woordtypen "gebleekt meel", "bleke bloem", "gebleekte bloem" en "gebleekte" wijzen op het feit dat de meelmaker de kleur van de bloem kan be√Ønvloeden door bleken of door toevoeging van chemicaliën. [N 29, 16]
II-1
|