22478 |
middelste kegel |
negenman:
negenman (K359p Koersel)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (K359p Koersel)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombān (K359p Koersel)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
muurzeik:
muurzeik (K359p Koersel),
muurzêêk (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
mier || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
afdekken:
āf˱dękñ (K359p Koersel),
dekken:
dękǝ (K359p Koersel)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikə (K359p Koersel)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
znd 31, 23a
minderjaarig (K359p Koersel)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismaakt (K359p Koersel)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
dikke smoorlucht:
een dikke smoorloëcht (K359p Koersel),
domplucht:
domploecht (K359p Koersel),
nevellucht:
nevelloecht (K359p Koersel)
|
mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
drek:
drek (K359p Koersel),
moos:
moos (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
mô.s (K359p Koersel)
|
modder, slijk [RND 8], [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|