17833 |
moe |
moe:
my.j (K359p Koersel),
møj (K359p Koersel)
|
moe [RND], [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
19198 |
moed |
moed:
mowd (K359p Koersel)
|
moed [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
19309 |
moedig (zijn) |
geen bangerik zijn:
t`es giene bangerik (K359p Koersel)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
33823 |
moedig en opgewekt |
wakker:
wakǝr (K359p Koersel)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
slecht avanceren (<fr.):
sleͅxt avasern (K359p Koersel),
sleͅxt avəserə (K359p Koersel)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
mojtə (K359p Koersel)
|
een moeite [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
19940 |
moer |
vooi:
fooi (K359p Koersel),
vui (K359p Koersel)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hō.f (K359p Koersel, ...
K359p Koersel,
K359p Koersel),
hōf (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 19B (1936)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
18269 |
mof |
moffel:
moeffel (K359p Koersel),
muffel (K359p Koersel),
möffel (K359p Koersel),
de lange oo verkort
moffel (K359p Koersel)
|
damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)]
III-1-3
|
32858 |
mol |
mol:
mǫ.l (K359p Koersel),
mǫl (K359p Koersel)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|