17636 |
oksel |
oksel:
oͅksəl (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
Syst. Frings
smāt˂boͅl (K359p Koersel)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (K359p Koersel)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (K359p Koersel),
afpalen:
afpalen (K359p Koersel),
afspannen:
afspannen (K359p Koersel)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
afmaking:
āfmākeŋ (K359p Koersel)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluif:
slǭu̯f (K359p Koersel),
slǭu̯ǝf (K359p Koersel),
sluis:
slǭu̯s (K359p Koersel)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (K359p Koersel)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
klēr (K359p Koersel)
|
klaar, helder [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
32640 |
ondergronder, woeler |
wroeter:
vrȳtǝr (K359p Koersel),
vrø̜i̯tǝr (K359p Koersel)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderstel:
ǫndǝrstęl (K359p Koersel)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|