29421 |
pottenbakker |
pottenbakker:
pǫtǝbakǝr (K359p Koersel)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
27074 |
praam |
neusknijper:
nø̄sknē̜pǝr (K359p Koersel),
prang:
praŋ (K359p Koersel)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
poor:
pō.r (K359p Koersel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20667 |
preisoep |
poorsoep:
Syst. Frings
pōrsoͅp (K359p Koersel)
|
Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
een schōēn billeke (K359p Koersel)
|
Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
29943 |
priemen |
priemen:
primǝ (K359p Koersel)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
21990 |
prijsduif |
prijsduif:
prijsduif (K359p Koersel)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: spelen voor prijs? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prɛis (K359p Koersel)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pegdrōǝt (K359p Koersel),
pekdrǭt (K359p Koersel),
pinnetjesdraad:
penǝkǝsdrāt (K359p Koersel),
penǝkǝsdrǭt (K359p Koersel)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dop:
dop (K359p Koersel, ...
K359p Koersel,
K359p Koersel),
Geen opgave voor 21.
dop (K359p Koersel)
|
Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|