e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleutel sleutel: sløtəl (Koersel) sleutel [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
sleutelbos bos sleutels: op de \'o\' van \'bos\' nog een tekentje in de vorm van \'c\'  bøs sløtəls (Koersel), sleutelbos: sleutelbos (Koersel), tros sleutels: tros sløtəls (Koersel) Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)] III-2-1
sliepuit sliep, sliep: sliep sliep (Koersel) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] III-3-2
slijpzand, zavel leem: liǝm (Koersel), zavel: zā.vǝl (Koersel) Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.] I-3
slim slim: sløm (Koersel) slim [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
slobkous get: get (Koersel) Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] III-1-3
slokdarm slokdarm: slōͅkdeͅrəm (Koersel), slökdeͅrəm (Koersel) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
sluik haar varkenshaar: veͅrəkəshōͅər (Koersel, ... ) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren drozelen: druzəlu (Koersel), duizelen: duizələ (Koersel) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
smaak smaak: smāk (Koersel, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1