21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
nen expres (K359p Koersel)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
19040 |
snikken |
snakken:
snakn (K359p Koersel),
snakən (K359p Koersel)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
33996 |
snoer |
smak:
smak (K359p Koersel)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
22472 |
snorrepijp |
snor:
snor (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18025 |
snottebel |
snotbel:
snoͅtbeͅl (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17590 |
snuit |
snuit:
snööt (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
snø̜̄.t (K359p Koersel)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
snərəkə (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20664 |
soep |
sop:
Syst. Frings
soͅp (K359p Koersel)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
zok (K359p Koersel),
onder de knie
zok (K359p Koersel)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldu.t (K359p Koersel)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|