22743 |
trekharmonica |
monica:
monika (K359p Koersel)
|
Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
treͅkə (K359p Koersel)
|
trekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
34589 |
trekschei |
hachtschei:
haxtsxē̜ (K359p Koersel)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|
18934 |
treuzelen |
treuzelen:
diè joung kan treuzelen (K359p Koersel)
|
Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21956 |
trichomonose |
het geel:
het geel (K359p Koersel),
trichomonage:
Trikomonas (K359p Koersel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Trichomonose: ziekte veroorzaakt door een parasitaire bacterie, die vooral huist in bek, keel en krop. Bij de besmette jongen zijn diarree met zure afgang de eerste verschijnselen. Er ontstaan gele ettergezwe [N 93 (1983)] || Kent U hiervoor een oudere volkse benaming? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30039 |
trilbeton |
gedrilde beton:
gedrilde beton (K359p Koersel)
|
Betonsoort die wordt verkregen door de betonspecie met behulp van een triltafel of door middel van betontrilnaalden die in de specie gehouden worden, te verwerken. Op deze wijze ontstaat een zeer dichte betonspecie met een watercementfactor van 0,45. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 47b]
II-9
|
33892 |
troebele ogen |
droezelachtig:
drūzǝlęxtex (K359p Koersel)
|
[N 8, 94g]
I-9
|
22393 |
troef |
troef:
troef (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
zoals in boom
trowf (K359p Koersel)
|
Een troef. [ZND A2 (1940sq)] || Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22394 |
troeven |
aftroeven:
aftroeven (K359p Koersel),
troeven:
troeven (K359p Koersel)
|
Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29936 |
troffel |
truweel:
trǝwīl (K359p Koersel)
|
Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.]
II-9
|