e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vin staart: stert (Koersel) staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)] III-4-2
vinden vinden: vĕnə (Koersel) vinden [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
vinger vinger: nə vĕŋər (Koersel), vinger (Koersel, ... ), viŋər (Koersel) Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || een vinger [znd A1 (1940sq)] || vinger [RND] III-1-1
vingerlid lid: leed van ne vinger (Koersel) lid van de vinger [ZND 37 (1941)] III-1-1
vingers (spotnamen) tien geboden: tejn gəbōdn (Koersel), tejn gəbōdən (Koersel) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink vink: vink (Koersel) vink [ZND 43 (1943)] III-4-1
viooltje fletje: flettekes (Koersel), violetje: fiolletteke (Koersel) Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)] I-7
vishengel visgarde: vis gijr (Koersel), vischgèër (Koersel), visgeer (Koersel, ... ) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
vissnoer vislijn: vislijn (Koersel, ... ) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2
visvangst vangst: vangst (Koersel, ... ) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2