24386 |
vin |
staart:
stert (K359p Koersel)
|
staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vĕnə (K359p Koersel)
|
vinden [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
nə vĕŋər (K359p Koersel),
vinger (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
viŋər (K359p Koersel)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || een vinger [znd A1 (1940sq)] || vinger [RND]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leed van ne vinger (K359p Koersel)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
tien geboden:
tejn gəbōdn (K359p Koersel),
tejn gəbōdən (K359p Koersel)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
vink:
vink (K359p Koersel)
|
vink [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
19745 |
viooltje |
fletje:
flettekes (K359p Koersel),
violetje:
fiolletteke (K359p Koersel)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vis gijr (K359p Koersel),
vischgèër (K359p Koersel),
visgeer (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
vislijn:
vislijn (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|