17658 |
vuist |
vuist:
vøͅst (K359p Koersel),
tweeklank nauwelijks hoorbaar
vø͂ͅyst (K359p Koersel)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
bonk:
bonk (K359p Koersel),
domp:
domp (K359p Koersel),
doempen geven
doemp (K359p Koersel),
mots:
mots (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)] || Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25125 |
waaienx |
waaien:
weͅən (K359p Koersel)
|
waaien [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|
21999 |
wachten op de geloste duiven |
loeren:
duiven loeren (K359p Koersel)
|
Hoe zegt men: wachten op de geloste duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17952 |
waden |
baden:
bōͅjə (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20740 |
wafel |
wafel:
Syst. Frings
wøfəl (K359p Koersel)
|
Wafel [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34562 |
wagen |
wagel:
wā.gǝl (K359p Koersel)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
17943 |
waggelen |
strompelen:
strømpəln (K359p Koersel),
strømpələ (K359p Koersel)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25525 |
wan |
wan:
wa.nt (K359p Koersel),
wan (K359p Koersel)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
fon. var. van "wandluis"niet overgenomen
wandluis (K359p Koersel)
|
wandluis [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|