e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

Gevonden: 2642
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zo eenvoudig als ... zo simpel als de zon: t es zoe simpel as de zon (Koersel), zo simpel als klaar water: t es zoe simpel as klèur waoter (Koersel), zo simpel als pompwater: t es zoe simpel as pompwaoter (Koersel) Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)] III-1-4
zoden afsteken afvlaggen: āflagn (Koersel) Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b] I-8
zolder zoller: zolər (Koersel) zolder [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
zolder boven de dorsvloer sinkel: se.ŋkǝl (Koersel), søŋkǝl (Koersel) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zonder voor spitten plein graven: plę̄n grãvǝn (Koersel) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zuchten zuchten: zøchtə (Koersel, ... ) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zult, preskop geperste kop: geperste hoofdkaas  gəpɛrzdə koͅp (Koersel) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zuring, groente sulker: sulker (Koersel), sø.ləkər (Koersel) Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] I-7
zuurdeeg heefsel: hēsǝl (Koersel), zuurdeeg: zurdex (Koersel) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1
zuurdesem hefsel: Syst. Frings  hēsəl (Koersel) Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] III-2-3