20681 |
boerenkool |
hutsepot:
Syst. Frings
høtsəpoͅt (K359p Koersel)
|
Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
karrad:
Syst. Frings
kārōͅt (K359p Koersel)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalf:
zwallef (K359p Koersel),
zwaləvə (K359p Koersel)
|
zwaluw (mv.) [RND] || zwaluw, boerenzwaluw
III-4-1
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bikkĕm (K359p Koersel),
boksharing:
bokshèring (K359p Koersel)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
sloester:
sloester (K359p Koersel),
sloewster (K359p Koersel)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
ne pels (K359p Koersel, ...
K359p Koersel,
K359p Koersel),
ne pèls (K359p Koersel),
vos:
ne vos (K359p Koersel)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blauw slaan:
bloa geslagen (K359p Koersel),
hillegans bloat geslage (K359p Koersel),
half kapot slaan:
half kepot geslagen (K359p Koersel),
zwart en blauw slaan:
zwart en blao geslagə (K359p Koersel),
zwart ɛm blō gəslān (K359p Koersel)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
18297 |
bontkraag |
pelsen kraag:
ne pelze kraag (K359p Koersel)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
bo.g (K359p Koersel),
verkleinwoord (bij kinderen): beugske
boog (K359p Koersel),
boogpees:
bōxpēs (K359p Koersel)
|
boog [RND] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] || Om het karnen te vergemakkelijken werd er een boog tegen de zolder genageld, die met een pees de karnstok op en neer liet gaan. [N 12, 54]
I-11, III-3-2
|
22464 |
boogschuttersgilde |
schuttersgilde:
schuttersgil (K359p Koersel),
schuttersgilde (K359p Koersel)
|
Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|