24501 |
braambes |
braamberen:
brø͂ͅənbê.̞rə (K359p Koersel),
^ moet boven de € staan (tweetoppig?)
brø͂ͅənbēͅ^̞rə (K359p Koersel)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
brø̜mbērǝ (K359p Koersel),
braanberen:
brønbērǝ (K359p Koersel)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
braamberenstruik:
bruinberenstruik (K359p Koersel)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broͅuəə (K359p Koersel)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND m]
III-2-3
|
18034 |
braken |
breken:
brēkǝ (K359p Koersel),
spuwen:
spoͅuwə (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
II-1, III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bromberenvlaai:
Syst. Frings
brø͂ͅnbērəvlōͅi̯ (K359p Koersel)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandbloar (K359p Koersel),
brantbloər (K359p Koersel)
|
een brandblaar [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
19635 |
brandhout |
klompjes:
klumpkes (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
[Lk 02 (1953)]Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)]
I-7, III-2-1
|
33983 |
brede buikriem |
buikriem:
bǭkrīm (K359p Koersel),
onderhulp:
onǝrhø̜lǝp (K359p Koersel),
onderriem:
ǫnǝrrīm (K359p Koersel)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drēf (K359p Koersel)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|