e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

Gevonden: 2642
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braambes braamberen: brø͂ͅənbê.̞rə (Koersel), ^ moet boven de € staan (tweetoppig?)  brø͂ͅənbēͅ^̞rə (Koersel) braam(bessen) [RND] III-4-3
braambessen braamberen: brø̜mbērǝ (Koersel), braanberen: brønbērǝ (Koersel) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik braamberenstruik: bruinberenstruik (Koersel) braam (struik) [ZND 32 (1939)] III-4-3
braden braden: broͅuəə (Koersel) vlees braden en vlees bakken [ZND m] III-2-3
braken breken: brēkǝ (Koersel), spuwen: spoͅuwə (Koersel, ... ) Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] II-1, III-1-2
bramenvlaai bromberenvlaai: Syst. Frings  brø͂ͅnbērəvlōͅi̯ (Koersel) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brandblaar brandblaar: brandbloar (Koersel), brantbloər (Koersel) een brandblaar [ZND 45 (1946)] III-1-2
brandhout klompjes: klumpkes (Koersel, ... ) [Lk 02 (1953)]Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] I-7, III-2-1
brede buikriem buikriem: bǭkrīm (Koersel), onderhulp: onǝrhø̜lǝp (Koersel), onderriem: ǫnǝrrīm (Koersel) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10
brede landweg dreef: drēf (Koersel) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8