21172 |
dam |
dam:
dam (K359p Koersel)
|
Hoe noemt men in uw dialect een dijkje dat men in een beek maakt om het water op de houden? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|
19633 |
dampen |
dompen:
dumpə (K359p Koersel)
|
dampen, wasemen [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
17805 |
dansen |
dansen:
dāsə (K359p Koersel)
|
dansen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
28402 |
dar |
dar:
(mv)
darǝn (K359p Koersel)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dēRm (K359p Koersel),
deͅrəm (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
darm, darmen [N 10b (1961)] || een darm [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
33824 |
dartel |
(een) helle:
hɛlǝ (K359p Koersel)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
32570 |
de akker bewerken |
labeuren:
labeuren (K359p Koersel)
|
Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.]
I-1
|
23256 |
de avond luiden |
het avondklokje luiden:
het ouvend kluksken luit (K359p Koersel)
|
De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
17855 |
de berg afrollen |
afrollen:
de berg aafrollə (K359p Koersel)
|
de berg afrollen [ZND 41 (1943)]
III-1-2
|
21997 |
de duiven niet loslaten |
niet lossen:
nie gelost (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
de duiven niet loslaten? [N 93 (1983)] || het lossen uitstellen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|