33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (K359p Koersel)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreef (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
33662 |
dries |
dries:
dreǝs (K359p Koersel)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
kwaad:
kaod (K359p Koersel),
koͅət (K359p Koersel)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
met de kop in de wind lopen:
me də kop enə went lupn (K359p Koersel),
me də koͅp enə went lupn (K359p Koersel)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
kokkerel (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
koͅkəreͅl (K359p Koersel)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
17862 |
dringen |
dringen:
dRĕŋə (K359p Koersel),
dringe (K359p Koersel),
stompen:
stampen (K359p Koersel),
stoten:
stûûtten (K359p Koersel)
|
dringen [ZND A1 (1940sq)] || niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
drenkə (K359p Koersel)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
pint:
pent (K359p Koersel)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drinkput:
dreŋkpøt (K359p Koersel)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|