id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33151 | graanzak | zak: mv zakǝ zak (Koersel) | Naast het uitspreiden van het graan over de vloer van de graanzolder kent men ook het bewaren in zakken. De volle zakken blijven open staan en met een stok die door het graan wordt gestoken kan het van tijd tot tijd worden gelucht. In tegenstelling tot het vat onder de wanmolen geldt de graanzak niet als maat. Doorgaans gaat er ongeveer 50 kg in een zak. Ook de meervouden zijn opgegeven. [JG 1a, 1b; L 27, 24; monogr.] I-4 |
33035 | graanzwad, rij gemaaide halmen | gang: ga.ŋk (Koersel), gezwad: gǝzwō.t (Koersel) | De in dit lemma opgenomen woorden geven weer hetgeen men wel het "ouderwets graanzwad" (Goossens 1963, 100) noemt: zowel de lange rij neerliggende halmen die men met de zeis heeft gemaaid, alsook de rij pikkelingen die na het aftrekken met de zicht liggen te wachten tot ze gebonden worden tot garven. Volgens Goossens o.c. komt het gezwad-gebied overeen met het gebied waar het graan met de zeis wordt gemaaid. Strikt genomen gaat het hier om het resultaat van de maaihandeling: de hoeveelheid gemaaide halmen. De typen gang, jaan en baan echter geven ook aan de hoeveelheid die men gaat maaien (een baan, enz. maaien) alsook het "lege", afgemaaide stuk van het veld; zie voor dit laatste begrip het lemma ''maaipad'' (4.2.11). In kaart 25 zijn de oudere heteroniemen opgenomen. De geografische verspreiding van baan in Haspengouw is weergegeven in kaart 26; Goossens 1963, I.104 en II.52 noemt het daar een jonger synoniem van gang of jaan dat betekenisuitbreiding heeft gekregen vanuit "maaipad" tot "graanzwad"; zie ook hier kaart 28. Vergelijk ook de kaarten bij de lemma''s ''zwad, houw'' (3.1.4) en ''gezwad, regel gemaaid gras'' (3.1.5) in aflevering I.3. [Goossens 1963, 100] I-4 |
24318 | graat | graat (mv. graden): groaden (Koersel), spier: spieren (Koersel) | graten ve vis [ZND 24 (1937)] III-4-2 |
20137 | graf | graf: e graaf, twie graven (Koersel), ĕ graaf, twie graven (Koersel), znd 1 a-m; znd 24, 25; graaf (Koersel) | Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)] III-2-2, III-3-3 |
19208 | grappig | plezant: ook materiaal znd 24, 26 plezant (Koersel), plezierig: ook materiaal znd 24, 26 plezierig (Koersel) | grappig [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
32848 | gras | gras: grãs (Koersel), grǭs (Koersel) | De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.] I-3 |
32850 | gras of grasland om af te grazen | voedergras: vui̯ǝr[gras] (Koersel) | Gras bestemd om afgegraasd te worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89b; monogr.] I-3 |
32851 | gras of grasland om te hooien | hooi: hui̯ (Koersel) | Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.] I-3 |
33661 | grasland | groes: gruu̯s (Koersel) | Grasland in het algemeen en ook wel de graslaag of grasmat in het bijzonder. In N 14, 54 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄grond die met gras is begroeid in het algemeen, ook grasland dat niet als weide is aangelegd of als zodanig wordt gebruiktø̄. Volgens een aantal informanten kan groes echter ook ø̄beemdø̄ of ø̄weiø̄ betekenen. [N 14, 54; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; L 19b, 2aI; L 4, 40; A 10, 4; monogr.] I-8 |
32883 | grasmaaimachine | maaimachine: mɛ̄mǝšin (Koersel) | Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.] I-3 |