33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kist (K359p Koersel)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
20675 |
havermout |
havermout:
Syst. Frings
havərmōͅu̯t (K359p Koersel)
|
Havermout [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20607 |
havermoutpap |
havermoutpap:
Syst. Frings
havərmōͅu̯tpap (K359p Koersel)
|
Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33994 |
haverzak |
haverzak:
hāvǝrzak (K359p Koersel)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24480 |
hazelaar |
hazenotenbuist:
haozennuettebuest (K359p Koersel)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
haozennuet (K359p Koersel)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21531 |
hebben |
hemmen:
h(tm)mə (K359p Koersel)
|
hebben [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
21285 |
heer |
heer:
hi.ər (K359p Koersel)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hieəsch (K359p Koersel),
hīs (K359p Koersel, ...
K359p Koersel,
K359p Koersel)
|
hees [ZND A2 (1940sq)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
heet:
hiət (K359p Koersel)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|