e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L432a plaats=Koningsbosch

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doordeweekse mis stille mis: sjtil mès (Koningsbosch) Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)] III-3-3
doormidden gesneden beschuitbol beschuit: %%meervoud%%  bǝsxȳtǝ (Koningsbosch) De benamingen kunnen ook slaan op de bovenste of onderste schijf van de beschuitbol. [N 29, 62c] II-1
doormidden snijden van beschuitbollen doorsnijden: dōrsniǝ (Koningsbosch) [N 29, 62a; N 29, 62b] II-1
doornenkroon kroon: kroën (Koningsbosch) De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)] III-3-3
dopeling doopkind: deupkindj (Koningsbosch) de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)] III-2-2
dopen dopen: deupen (Koningsbosch) Dopen. [N 96D (1989)] III-3-3
dorpsgenoot dorpsgenoot: durpsgenoeët (Koningsbosch) Noem het (dialect)woord voor: mensen die in hetzelfde dorp wonen als u? [dorpsgenoot] [N 102 (1998)] III-3-1
dorsen dorsen: dē̜.šǝ (Koningsbosch) De algemene benaming van de handeling van het slaan met de dorsvlegel. Zie ook de lemma''s ''dorsen met de vlegel'' (6.1.2) en ''dorsen met de dorsmachine'' (6.2.1). Het traditionele gereedschap om te dorsen is de dorsvlegel; het bestaat uit twee grote houten delen: de vlegelstok die de dorser in de hand houdt en het slaghout of de vlegelklap, waarmee de graankorrels uit de aren geslagen worden. Gewoonlijk dorst men met vier man. Dit is het minst vermoeiend omdat men dan het gemakkelijkst het juiste ritme bewaren kan en een goed ritme maakt het dorsen minder vermoeiend. Men kan echter ook alleen, of met tweeēn of drieēn dorsen, echter nooit met meer dan vier man. Het dorsen met de vlegel is helemaal verdwenen; het was te lastig en het ging niet snel genoeg. Dorsen was één van de eerste gemechaniseerde handelingen van het landbouwbedrijf. De oudste dorsmachine is de rosmolen, waarbij het paard, dat moest rondgaan aan een balk die om een as draaide, de drijfkracht leverde. Later werd de machine door een motor aangedreven, eerst door een stoommachine, dan door benzine- en dieselmotoren. Men onderscheidt bij deze generatie dorsmachines de kopdorser en de breeddorser. Daarna komt de zelfbinder in zwang, die het stro bindt en nog later de combine die tegelijk maait, dorst en bindt. De lemma''s die betrekking hebben op de ruimten in de boerderij waar gedorst werd (de dorsvloer) en waar het koren en het graan werd opgeslagen (de tasruimte en de graanzolder) worden opgenomen in aflevering I.6 Bedrijfsruimten van de boerderij.' [N 14, 1a; JG 1a, 1b; RND 138; A 3, 20; A 4, 27a; A 37, 12; L 1, a-m; L 4, 20; L 19A, 16; L 20, 27a; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; R 3, 63; S 7; Wi 27; NE 2 II, 4 en 3 II, 7; monogr.] I-4
dorst dorst: met accent ú op de u  dūəsj (Koningsbosch) dorst [DC 03 (1934)] III-2-3
dorsvloer den: dęn (Koningsbosch) De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.] I-6