24162 |
grauwe vliegenvanger |
vliegenvangertje:
vlègəvängərkə (L432a Koningsbosch)
|
Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
graver (L432a Koningsbosch)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23578 |
gregoriaanse misgezangen |
gregoriaanse gezangen:
gregoriaanse gezangen (L432a Koningsbosch)
|
Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17541 |
groeien |
groter worden:
grūtər wère (L432a Koningsbosch),
wassen:
wassə (L432a Koningsbosch),
wasǝ (L432a Koningsbosch)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)]
I-4, III-1-1
|
24094 |
grootjuffer |
overste:
euvischte van ee begienhof (L432a Koningsbosch)
|
De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
grûutmooder (L432a Koningsbosch)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grûutouwəsj (L432a Koningsbosch)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
grootvader:
grûutvader (L432a Koningsbosch)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
grūət (L432a Koningsbosch)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
groot boerending:
grūǝt būrǝdeŋk (L432a Koningsbosch),
hof:
hǭf (L432a Koningsbosch)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|