e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L432a plaats=Koningsbosch

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klepel klepel: kleepel (Koningsbosch) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klinknagel klinknagel: kleŋknāgǝl (Koningsbosch) Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.] II-11
klokje op het priesterkoor bel: bel (Koningsbosch) Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkentouw klokkenzeel: klokkezeel (Koningsbosch) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kluizenaar kluizenaar: kloezeneer (Koningsbosch) Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
kluizenaarswoning kluis: kloes (Koningsbosch) De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)] III-3-3
kneu heivink: hēèjvink (Koningsbosch) Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] III-4-1
knie knie: knééj (Koningsbosch) knie [DC 01 (1931)] III-1-1
knielbankje kniebankje: kneebenkske (Koningsbosch) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kniele (Koningsbosch) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3